200807605/2.
Datum uitspraak: 18 februari 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak
van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81
van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1.
[verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. de stichting Stichting tot behoud van Wetering en omstreken en anderen,
gevestigd te Wetering, gemeente Steenwijkerland,
3. de stichting Stichting Natuur- en Milieuplatform Steenwijkerland,
gevestigd te Steenwijk, gemeente Steenwijkerland,
verzoekers,
en
het
college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1.
Procesverloop
Bij
besluit van 19 augustus 2008, kenmerk 2008/0115539, heeft het college van
gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: het college) besloten over de
goedkeuring van het door de raad van de gemeente Steenwijkerland (hierna:
de raad) bij besluit van 22 april 2008 vastgestelde bestemmingsplan
"Woon-en recreatiepark scheerwolde".
Tegen dit
besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van
State ingekomen op 20 oktober 2008, de stichting Stichting tot behoud van
Wetering en omstreken en anderen (hierna ook: de stichting) bij brief, bij
de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2008, en de stichting Stichting
Natuur- en Milieuplatform Steenwijkerland (hierna ook: het Natuur- en
Milieuplatform) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 oktober
2008, beroep ingesteld.
Bij
dezelfde brief als waarmee beroep is ingesteld heeft [verzoeker sub 1] de
voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij
de Raad van State ingekomen op 20 oktober 2008, heeft de stichting de
voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de
Raad van State ingekomen op 21 oktober 2008, heeft het Natuur- en
Milieuplatform de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te
treffen.
Het
Natuur- en Milieuplatform en Euro Investors B.V. hebben nadere stukken
ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De
voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 22 januari 2009,
waar [verzoeker sub 1], de stichting, vertegenwoordigd door mr. S. Maakal,
advocaat te Heerenveen, en het Natuur- en Milieuplatform, vertegenwoordigd
door Y. Schuringa en A.M. de Vries, en het college, vertegenwoordigd door
T. Drint, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen. Voorts
zijn daar gehoord de raad, vertegenwoordigd door ing. A.P. van der Wal,
ambtenaar in dienst van de gemeente, en Euro Investors B.V.,
vertegenwoordigd door mr. A.C. van Langen, advocaat te Rotterdam.
2.
Overwegingen
2.1. Het
oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend
in de bodemprocedure.
2.2. Het
plan maakt, voor zover thans van belang, de aanleg mogelijk van een
recreatiepark met ongeveer 260 recreatiewoningen en een waterplas van
ongeveer 20 ha
met een passantenhaven met ongeveer 200 ligplaatsen nabij de kern scheerwolde en in de nabijheid van De
Wieden en De Weerribben, welke gebieden zijn aangewezen als speciale
beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van richtlijn
79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979
inzake het behoud van de vogelstand (hierna: de Vogelrichtlijn) en bij de
Europese Commissie zijn aangemeld als speciale beschermingszone als bedoeld
in richtlijn 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21
mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde
flora en fauna (hierna: de Habitatrichtlijn).
2.3. Ter
zitting heeft de vertegenwoordiger van de raad gesteld dat [verzoeker sub
1] niet kan worden aangemerkt als belanghebbende aangezien hij woont op een
afstand van ongeveer 1100
meter van het plangebied. De stichting en het
Natuur- en Milieuplatform kunnen volgens de vertegenwoordiger van de raad
evenmin worden aangemerkt als belanghebbende nu zij voornamelijk in rechte
opkomen tegen besluiten en geen werkzaamheden verrichten waaruit blijkt dat
zij het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het
bijzonder behartigen.
2.3.1.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, onder b, van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening kan uitsluitend een belanghebbende beroep instellen tegen een
besluit inzake goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 1:2,
eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), wordt onder
belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is
betrokken. Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen
als hun belangen beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij
krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in
het bijzonder behartigen.
Voor de
vraag of een rechtspersoon belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2,
eerste en derde lid, van de Awb, is bepalend of de rechtspersoon krachtens
zijn statutaire doelstelling en blijkens zijn feitelijke werkzaamheden een
rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken algemeen of collectief
belang in het bijzonder behartigt.
2.3.2. Op
grond van artikel 2, eerste lid van de statuten van het Natuur- en
Milieuplatform Steenwijkerland heeft deze stichting tot doel:
- het
beschermen van de ecologische waarden, het landschap en het milieu in de
gemeente Steenwijkerland en omgeving;
- het
vrijwaren van de gemeente Steenwijkerland en omgeving van ontwikkelingen
die de ecologische waarden, de leefbaarheid en het landelijk karakter
aantasten;
- en
alles wat in de ruimste zin met het bovenstaande verband houdt of daartoe
bevorderlijk kan zijn.
Ter
zitting heeft de vertegenwoordiger van het Natuur- en Milieuplatform
aangegeven dat de feitelijke werkzaamheden onder meer bestaan uit het
voeren van overleg met het gemeentebestuur en het geven van commentaar op
en adviezen over ruimtelijke plannen.
Op grond van artikel 2, eerste lid van de statuten van de stichting tot
behoud van Wetering en omstreken heeft deze stichting tot doel:
- het in
stand houden, bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de woon-, leef- en
recreëeromstandigheid in Wetering en omstreken door het volgen van het
proces van de totstandkoming van structuur- en/of
bestemmingsplan(wijzigingen), raamplannen en andere ontwikkelingen en zo
nodige beïnvloeding daarvan.
Ter
zitting heeft de vertegenwoordiger van de stichting aangegeven dat de
feitelijke werkzaamheden van de stichting onder meer bestaan uit het
planten van bomen, het voeren van overleg met andere natuurorganisaties en
het geven van adviezen over ruimtelijke plannen.
2.3.3.
Gelet op de doelstellingen en de feitelijke werkzaamheden van het Natuur-
en Milieuplatform en van de stichting is de voorzitter voorshands van
oordeel dat zij door het bestreden besluit rechtstreeks worden getroffen in
een belang dat zij in het bijzonder behartigen. Het Natuur- en
Milieuplatform en de stichting kunnen naar het oordeel van de voorzitter
dan ook als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden
aangemerkt. Er bestaat in zoverre geen aanleiding de verzoeken van het
Natuur- en Milieuplatform en de stichting af te wijzen.
2.3.4.
[verzoeker sub 1] woont op een afstand van meer dan 1 kilometer van het
plangebied. Hoewel aannemelijk is dat de ruimtelijke uitstraling van het
voorziene recreatiepark aanzienlijk zal zijn, is deze afstand naar het
voorlopig oordeel van de voorzitter te groot om te kunnen spreken van een
rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang. Hierbij neemt de
voorzitter in aanmerking dat [verzoeker sub 1] vanuit zijn woning geen
zicht heeft op het plangebied en gesteld noch gebleken is dat het plan
gevolgen zal hebben ter plaatse van de woning van [verzoeker sub 1]. De
omstandigheid dat [verzoeker sub 1] werkt en gedeeltelijk woont in
Giethoorn en het plangebied daarom regelmatig doorkruist, zoals hij
betoogt, is naar het voorlopig oordeel van de voorzitter onvoldoende om te
kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Gelet
hierop verwacht de voorzitter dat [verzoeker sub 1] in de bodemprocedure
niet als belanghebbende zal worden aangemerkt zodat het beroep van
[verzoeker sub 1] niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Mitsdien ziet de
voorzitter aanleiding het verzoek van [verzoeker sub 1] af te wijzen.
2.4. Ter
zitting is gebleken dat de initiatiefnemer op korte termijn wil beginnen
met voorbereidende werkzaamheden. Gelet hierop acht de voorzitter een
spoedeisend belang aanwezig.
Het
verzoek van de stichting tot behoud van Wetering en omstreken
2.5. De
stichting voert aan dat het plan in strijd is met het provinciale
gebiedsgerichte beleid, neergelegd in het 'Perspectief voor
Noordwest-Overijssel, gebiedsgericht beleid Noordwest-Overijssel' (hierna:
het gebiedsperspectief) dat in 1997 is vastgesteld. In het
gebiedsperspectief wordt namelijk uitgegaan van een kleinschalige
recreatieve ontwikkeling bij scheerwolde
en een grootschalige ontwikkeling bij Steenwijk. Middels een
streekplanuitwerking is een grootschalige recreatieve ontwikkeling bij scheerwolde alsnog mogelijk gemaakt. De
stichting stelt dat het college heeft miskent dat niet aan de daaraan in
het Streekplan Overijssel 2000+ (hierna: het streekplan) gestelde
voorwaarde is voldaan dat de nieuwe recreatieve voorziening met openbaar
vervoer bereikbaar dient te zijn. In scheerwolde
rijdt de bus immers maar drie keer per dag en in de avonduren helemaal
niet. De stichting wijst erop dat de Provinciale Commissie voor de Fysieke
Leefomgeving (hierna: de PCFL) mede hierom het college heeft geadviseerd
goedkeuring aan het plan te onthouden. Bovendien had voor nieuwvestiging
van een grootschalige recreatieve ontwikkeling bij scheerwolde moeten worden overgegaan tot een herziening van
het streekplan in plaats van een uitwerking van het streekplan, aldus de
stichting.
2.5.1. In
het gebiedsperspectief is ter hoogte van het plangebied een gele en een
blauwe stip opgenomen. De gele stip staat voor verblijfsrecreatie en dagrecreatie,
de blauwe stip staat voor open water. Ter hoogte van Steenwijk is een grote
blauw-gele stip opgenomen. Bij de vertaling van de uitgangspunten van het
gebiedsperspectief in het streekplan is de blauw-gele stip bij Steenwijk
vertaald in de aanduiding 'recreatieconcentratiepunt'. In het streekplan
staat dat nieuwvestiging van bungalowcomplexen, mede gelet op de landelijke
markt, nog slechts op een beperkt aantal locaties te verwachten is. Bij de
grootste potentiële locaties in het gebied zijn er mogelijkheden voor
combinatie met dagrecreatieve voorzieningen; deze locaties zijn als
toekomstige recreatieconcentratiepunten op de kaart weergegeven. Naast de
gebieden met deze aanduiding is naar huidige inzichten geen behoefte aan
nieuwe grootschalige gebieden. Mocht er in de toekomst toch behoefte
ontstaan aan andere nieuwe grootschalige en intensieve dagrecreatieve
voorzieningen, dan is voor nieuwvestiging van grootschalige complexen voor
verblijfsrecreatie een streekplanuitwerking nodig. Daarbij geldt dat dient
te worden aangetoond dat de huurdersmarkt het nieuwe aanbod kan opnemen.
Voorts dienen dergelijke nieuwe complexen gesitueerd te worden in de
directe omgeving van steden of dorpen, of moeten deze aansluiten bij
bestaande grootschalige recreatieve voorzieningen. De nieuwe voorzieningen
dienen met openbaar vervoer bereikbaar te zijn, aldus het streekplan.
2.5.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat de ontwikkeling van het
recreatiepark voldoet aan de hierboven genoemde voorwaarden uit het streekplan
en heeft in juni 2008 de streekplanuitwerking "Streekplan Overijssel
2000+, uitwerkingsplan Recreatiepark scheerwolde"
(hierna: de streekplanuitwerking) vastgesteld.
Ter
zitting heeft de vertegenwoordiger van het college toegelicht dat bij scheerwolde een bushalte aanwezig is en
dat met de streekvervoersmaatschappij is afgesproken dat een bushalte bij
het park zal worden gerealiseerd, hetgeen is vastgelegd in een brief van 8
januari 2008. Nu het streekplan geen inhoudelijke eisen stelt aan de
openbaarvervoersverbinding bijvoorbeeld wat betreft de frequentie van
ritten, is daarmee voldaan aan de in het steekplan gestelde voorwaarde dat
nieuwe recreatieve voorzieningen met openbaar vervoer bereikbaar dienen te
zijn, aldus de vertegenwoordiger van het college.
2.5.3.
Gelet op de tekst van het streekplan zoals vermeld onder 2.5.1. ziet de
voorzitter voorshands geen aanleiding voor het oordeel dat nieuwvestiging
van een grootschalige recreatieve ontwikkeling bij scheerwolde niet middels een streekplanuitwerking mogelijk
zou kunnen worden gemaakt. In hetgeen de stichting heeft aangevoerd over de
bereikbaarheid van de locatie met het openbaar vervoer ziet de voorzitter
geen aanleiding voor het oordeel dat het college zich niet op het standpunt
heeft kunnen stellen dat is voldaan aan de in dat verband in het streekplan
gestelde voorwaarde.
2.6. De
stichting betoogt voorts dat het college het advies van de PCFL om
goedkeuring aan het plan te onthouden onvoldoende gemotiveerd heeft
weerlegd.
2.6.1.
Kort samengevat heeft de PCFL zich op het standpunt gesteld dat het aantal
recreatiewoningen in de regio Noordwest-Overijssel dat in het
gebiedsperspectief is voorzien per saldo gelijk dient te blijven. Nu de in
het streekplan bij Steenwijk voorziene recreatieve ontwikkeling in het
kader van de streekplanuitwerking niet kan worden geschrapt, is onvoldoende
verzekerd dat geen overaanbod van recreatiewoningen in de regio zal
ontstaan. Verder voldoet het plan niet aan de in het streekplan gestelde
eis dat nieuwe recreatieve voorzieningen met openbaar vervoer bereikbaar
dienen te zijn en wordt de karakteristieke openheid van het plangebied
aangetast. Voorts vraagt de PCFL zich af of voldoende is gewaarborgd dat de
recreatiewoningen ook in de nabije toekomst beschikbaar blijven voor de
huurdersmarkt.
2.6.2. In
reactie op het standpunt van de PCFL heeft het college in het bestreden
besluit gesteld dat zij met de PCFL van mening is dat het aanbod
verblijfsrecreatieve voorzieningen ongeveer gelijk moet blijven aan hetgeen
in het gebiedsperspectief is afgesproken. Gelet op de voorziene
ontwikkeling van een grootschalige recreatieve voorziening nabij scheerwolde, zal het college dan ook geen
medewerking verlenen aan een grootschalige recreatieve ontwikkeling bij
Steenwijk en van de gemeente Steenwijkerland mag, gelet op het raadsbesluit
van 10 april 2007, worden verwacht dat zij geen bestemmingsplan zal
voorbereiden dat in een dergelijke ontwikkeling voorziet. Ten aanzien van
de openheid van het plangebied en de directe omgeving daarvan stelt het
college dat het recreatiepark is voorzien in een gebied dat in de richting
van het Steenwijkerdiep al een zekere verdichting kent als gevolg van
beplanting langs het Steenwijkerdiep en bebouwing langs de Wetering. Verder
zullen de groenvoorzieningen zoveel mogelijk worden voorzien van lage
beplanting zodat doorzichten mogelijk blijven. Voorts stelt het college dat
de in het plan neergelegde gebruiksbepalingen in combinatie met de
privaatrechtelijke overeenkomsten die de gemeente heeft gesloten met de
ontwikkelaar voldoende zekerheid bieden dat de recreatiewoningen niet
permanent zullen worden bewoond en beschikbaar zullen blijven voor de
recreatieve verhuurmarkt. Met betrekking tot de bereikbaarheid van het
recreatiepark met openbaar vervoer wordt verwezen naar het standpunt van
het college zoals is weergegeven onder 2.5.2.
2.6.3.
Het vorenstaande in aanmerking genomen, alsmede de omstandigheid dat de
stichting heeft nagelaten aan te geven op welke onderdelen de motivering
van het college tekort zou schieten, ziet de voorzitter voorshands geen
aanleiding voor het oordeel dat het college het advies van de PCFL
onvoldoende gemotiveerd heeft weerlegd.
2.7. De
stichting betoogt dat ten behoeve van het plan een zogenoemd locatie-milieueffectrapport
had moeten worden opgesteld in plaats van een zogenoemd
inrichtings-milieuffectrapport (hierna: inrichtings-MER).
2.7.1.
Naar het voorlopige oordeel van de voorzitter heeft het college zich in
redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat in de onderhavige situatie
kon worden volstaan met een inrichtings-MER, nu sprake is van een specifiek
op de locatie bij scheerwolde
gericht initiatief en in het gebiedsperspectief en het streekplan reeds is
voorzien in recreatieve ontwikkelingen ter plaatse, zij het op beperktere
schaal.
2.8. De
stichting twijfelt aan de economische uitvoerbaarheid van het plan nu het
plan niet in samenhang is bezien met voorziene recreatieve ontwikkelingen
in de nabije omgeving zoals in Giethoorn. Bovendien is de wijze van
exploitatie van het recreatiepark onduidelijk nu niet is vastgelegd hoeveel
recreatiewoningen zullen worden verkocht als beleggingsproduct en hoeveel
recreatiewoningen in een Commanditaire Vennootschap zullen worden gebracht,
alsmede nu niet duidelijk is welk rendement in de verschillende regelingen
zal worden geboden.
2.8.1. In
paragraaf 3.2 van de streekplanuitwerking staat, voor zover thans van
belang, dat, naast het plan voor scheerwolde,
ook plannen bestaan om recreatieve activiteiten te ontwikkelen rond
Giethoorn, zodat in de gaten moet worden gehouden of de omvang van het
aanbod aan overnachtingsmogelijkheden voldoet aan de vraag daarnaar.
Omdat de
mogelijkheden voor recreatieve ontwikkeling rond Steenwijk in de afgelopen
jaren niet concreet zijn uitgewerkt en bij Giethoorn minder
recreatiewoningen zullen worden gerealiseerd dan in het streekplan was
voorzien én omdat een recreatiepark bij scheerwolde
goed inpasbaar blijkt, is het aanvaardbaar het nieuwe recreatiepark bij scheerwolde de ruimte te geven en voor de
in het streekplan voorziene recreatieve ontwikkeling bij Steenwijk een
andere invulling te kiezen. In het gebiedsperspectief ligt het zwaartepunt
voor verblijfsrecreatie bij Steenwijk en Giethoorn. Door de ontwikkeling
van de recreatiewoningen bij scheerwolde
zal de verdeling van verblijfsrecreatie over de verschillende kernen in de
regio opnieuw moeten worden bekeken, aldus de streekplanuitwerking. Ter
zitting heeft de vertegenwoordiger van het college benadrukt dat er in de regio
Noordwest-Overijssel als gevolg van het onderhavige plan per saldo niet
méér recreatiewoningen zullen worden gebouwd, maar dat de verdeling over de
kernen in het gebied anders zal worden.
2.8.2. In
paragraaf 6.2 van de plantoelichting staat dat de gemeente Steenwijkerland
medewerking verleend aan het project, maar niet financieel verantwoordelijk
is voor de realisatie van het recreatiegebied. Er is met de initiatiefnemer
een samenwerkingsovereenkomst gesloten waarin de afspraken over de
financiële verantwoordelijkheid zijn vastgelegd. Deze afspraken betreffen
kettingbedingen, die ook gelden voor eventuele rechtsopvolgers. Ten aanzien
van de financiering zijn de volgende mogelijkheden in de
samenwerkingsovereenkomst opgenomen:
1. een
deel van de ongeveer 260 recreatiewoningen mag worden verkocht als
'beleggingsproduct', hetgeen betekent dat een gedeelte van de
recreatiewoningen individueel kan worden verkocht waarbij middels een
verhuurovereenkomst de verhuur via de verhuurorganisatie is geregeld. De eigenaar
ontvangt vervolgens een (al of niet) vast rendement op de investering.
2. Het
andere deel van de recreatiewoningen wordt in een Commanditaire
Vennootschap ingebracht. Investeerders worden geen eigenaar van de
recreatiewoningen maar kunnen in de Commanditaire Vennootschap participeren
en voor deze participatie ontvangt men een rendement.
Nog niet
bepaald is hoeveel woningen onder welke regeling zullen worden gebracht.
Dit is mede afhankelijk van de markt op het moment van verkoop. Beide
regelingen gaan uit van verhuur van de woningen. Het park wordt commercieel
geëxploiteerd, aldus de plantoelichting. In het rapport 'Vakantiepark
Scheerwieden, studie naar marktkansen van het recreatiebungalowpark' van
januari 2007 is volgens de raad de economische uitvoerbaarheid van het plan
aangetoond.
2.8.3.
Gelet op hetgeen onder 2.8.1. is vermeld, is de voorzitter van oordeel dat
de samenhang van het voorliggende plan met de overige voorziene recreatieve
ontwikkelingen in de regio Noordwest-Overijssel voldoende is bezien en dat
de stichting vooralsnog niet aannemelijk heeft gemaakt dat marktruimte voor
de onderhavige ontwikkeling ontbreekt. In het feit dat niet bekend is
hoeveel woningen tegen welk rendement onder welke regeling zullen worden
gebracht ziet de voorzitter geen aanleiding voor twijfel aan de economische
uitvoerbaarheid van het plan.
2.9. Voor
zover de stichting heeft betoogd dat het plan leidt tot verkeerskundige
problemen, overweegt de voorzitter dat de stichting deze stelling niet
heeft onderbouwd zodat het betoog reeds daarom niet kan slagen.
2.10.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter in het door de stichting
aangevoerde geen aanleiding voor de verwachting dat de Afdeling in de
bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat de goedkeuring van het plan in
zoverre niet in stand zal kunnen blijven. Gelet hierop komt het verzoek van
de stichting om het treffen van een voorlopige voorziening niet voor
toewijzing in aanmerking.
Het
verzoek van de stichting Natuur- en Milieuplatform Steenwijkerland
2.11. Volgens
het Natuur- en Milieuplatform is in het milieueffectrapport
"Recreatieve ontwikkeling en woningbouw bij scheerwolde" (hierna: het MER) ten onrechte
geconcludeerd dat het plan niet leidt tot significante effecten op de
nabijgelegen natuurgebieden De Weerribben en De Wieden. In een nader stuk
heeft zij erop gewezen dat bij de beoordeling of het plan significante
effecten heeft voor deze natuurgebieden enkel de effecten van de
gebruiksfase zijn bezien en niet de effecten van de aanlegfase. Gezien de ligging
van het plangebied in de nabijheid van de Natura 2000-gebieden is
verstoring als gevolg van werkzaamheden niet op voorhand uitgesloten, aldus
het Natuur- en Milieuplatform.
2.12. Het
college heeft zich op basis van het MER en de aanvullende onderzoeken op
het standpunt gesteld dat er als gevolg van het plan geen significant
negatieve effecten zullen optreden voor De Wieden en De Weerribben.
2.13.
Ingevolge artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998
(hierna: de Nbw 1998), voor zover hier van belang, wijst de minister van
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister van LNV) gebieden
aan ter uitvoering van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn.
2.13.1.
Bij besluit van 29 oktober 1986 heeft de toenmalige minister van Landbouw en
Visserij onder meer het gebied De Weerribben aangewezen als speciale
beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid, van de
Vogelrichtlijn. Blijkens het aanwijzingsbesluit kent De Weerribben een
grote soortenrijkdom op ornithologisch gebied. Er komen ongeveer 90
broedvogelsoorten voor, waaronder purperreiger, krakeend, zwarte stern,
grauwe gans, klein waterhoen, kleinst waterhoen, wulp, velduil, bruine
kiekendief, blauwe kiekendief, boomvalk, buizerd en havik. Regelmatige
gasten zijn de visarend, ooievaar, wespendief, ijsvogel en aalscholver.
Bij
besluit van 24 maart 2000 heeft de toenmalige staatssecretaris van
Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het gebied De Wieden aangewezen als
speciale beschermingszone in de zin van artikel 4, eerste lid van de
Vogelrichtlijn. Blijkens het aanwijzingsbesluit kwalificeert De Wieden als
speciale beschermingszone vanwege de aanwezigheid van
drempeloverschrijdende aantallen van de soorten roerdomp, nonnetje, kleine
zwaan, kolgans, grauwe gans, aalscholver en de zwarte stern. Deze vogels
maken gebruik van De Wieden, een gebied dat voornamelijk bestaat uit
reservaatsgebieden, beheersgebieden en natuurgebieden. Tevens beslaat de
speciale beschermingszone enkele landbouwgronden waarvan met name de
kolgans, de grauwe gans en de kleine zwaan intensief gebruik maken.
2.13.2.
Gelet op artikel V van de Wet van 20 januari 2005 tot wijziging van de
Natuurbeschermingswet 1998
in verband met Europeesrechtelijke verplichtingen
gelden de aanwijzingsbesluiten van De Wieden en De Weerribben als SBZ in de
zin van de Vogelrichtlijn als besluiten in de zin van artikel 10a van de
Nbw 1998. Ingevolge artikel 19j, eerste en tweede lid, van de Nbw 1998,
voor zover hier van belang, behoeft een besluit tot het vaststellen van een
plan dat gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor een op grond van
artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied, de kwaliteit van de natuurlijke
habitats en de habitats van soorten in het aangewezen gebied kan
verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor
het gebied is aangewezen, de goedkeuring van gedeputeerde staten. Ingevolge
artikel 2, eerste lid, voor zover hier van belang, wordt onder gedeputeerde
staten verstaan gedeputeerde staten van de provincie waarin gebieden als
bedoeld in artikel 10a geheel of grotendeels zijn gelegen.
Ingevolge
artikel 19j, derde lid, voor zover hier van belang, zijn bij het nemen van
een besluit tot het vaststellen van een plan als bedoeld in het eerste lid
de artikelen 19e, 19f,
19g en 19h van overeenkomstige toepassing.
Ingevolge
artikel 19f,
eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 19j, derde lid, wordt bij het
nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan als bedoeld in
artikel 19j, eerste lid, dat niet direct verband houdt met of nodig is voor
het beheer van een op grond van artikel 10a, eerste lid, aangewezen gebied,
maar dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, projecten of
handelingen, significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende
gebied, een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied
waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling van dat
gebied, alvorens het besluit tot vaststelling wordt genomen.
2.13.3.
Het gebied De Weerribben is bij de Europese Commissie aangemeld als
speciale beschermingszone als bedoeld in de Habitatrichtlijn.
De
voorkomende habitattypen zijn:
-
Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. vegetaties
[3140];
- Van
nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of
Hydrocharition [3150];
-
Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix [4010];
-
Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem
(Eu-Molinion) [6410];
-
Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en
alpiene zones [6430];
-
Overgangs- en trilveen [7140];
-
Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion
davallianae [7210], en
-
Veenbossen [91D0].
De
voorkomende Habitatrichtlijnsoorten zijn gevlekte witsnuitlibel, grote vuurvlinder,
gestreepte waterroofkever, nittervoorn, grote modderkruiper, kleine
modderkruiper, rivierdonderpad, meervleermuis en groenknolorchis.
Het
gebied De Wieden is bij de Europese Commissie aangemeld als speciale
beschermingszone als bedoeld in de Habitatrichtlijn. De voorkomende
habitattypen zijn dezelfde als in het gebied De Weerribben. De voorkomende
Habitatrichtlijnsoorten zijn gevlekte witsnuitlibel, grote vuurvlinder,
bittervoorn, grote modderkruiper, kleine modderkruiper, rivierdonderpad, meervleermuis,
geel schorpioenmos en groenknolorchis.
2.13.4.
Bij beschikking van de Europese Commissie van 7 december 2004 zijn de
Habitatrichtlijngebieden De Weerribben en De Wieden geplaatst op de lijst
van gebieden van communautair belang voor de Atlantische biogeografische
regio. Uit artikel 4, vijfde lid, van de Habitatrichtlijn vloeit voort dat
het beschermingsregime van artikel 6, derde lid, van die richtlijn voor
deze gebieden geldt.
2.13.5.
De Habitatrichtlijngebieden Wieden en Weerribben zijn vooralsnog niet
aangewezen in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998. Evenmin zijn de
gebieden op grond van artikel 12 van deze wet aangewezen. Hieruit volgt dat
artikel 19j van de Nbw 1998
in zoverre niet voor de Habitatrichtlijngebieden
geldt. Niet gebleken is dat op het vaststellen van een plan als bedoeld in
artikel 19j van de Nbw 1998 anderszins algemeen verbindende voorschriften
van toepassing zijn die bedoeld zijn als implementatie van de uit artikel
6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende verplichtingen. Nu het
beroep mede betrekking heeft op de mogelijke aantasting van de door de
Habitatrichtlijn beschermde habitats en soorten, dient te worden bezien op
welke wijze artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn in deze zaak kan
worden toegepast.
Zoals de
Afdeling op grond van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de
Europese Gemeenschappen eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 31
maart 2000, in
zaak nr. E01.97.0178 (AB 2000, 302), moet, alvorens wordt toegekomen aan de
vraag of een artikel van de Habitatrichtlijn rechtstreekse werking heeft,
worden nagegaan of het van toepassing zijnde nationale recht
richtlijnconform kan worden geïnterpreteerd. In dit geval gaat het om
gebieden die niet alleen op de lijst van gebieden van communautair belang
zijn opgenomen, maar die tevens zijn aangewezen als speciale
beschermingszone op basis van de Vogelrichtlijn. Deze aanwijzing geldt als
een aanwijzing in de zin van artikel 10a van de Nbw 1998, zodat artikel 19j
van toepassing is op de Vogelrichtlijngebieden De Wieden en de Weerribben.
De voorzitter ziet geen beletsel artikel 19j van de Nbw 1998
richtlijnconform uit te leggen in die zin dat dit voorschrift tevens het
uit artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn voortvloeiende
beschermingsregime voor de Habitatrichtlijngebieden omvat.
2.14. Uit
het bovengenoemde toetsingskader volgt dat, indien het plan de kwaliteit
van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in De Wieden en De
Weerribben kan verslechteren of een verstorend effect kan hebben op de
soorten waarvoor deze gebieden zijn aangewezen, ingevolge artikel 19j,
derde lid, van de Nbw 1998 bij de vaststelling van het plan de artikelen
19e, 19f,
19g en 19h van overeenkomstige toepassing zijn, zodat de zogenoemde
habitattoets vóór de vaststelling van het plan moet worden uitgevoerd. In
het kader van het besluit omtrent goedkeuring op grond van de WRO dient het
college vervolgens te bezien of bij de vaststelling van het plan artikel
19j, derde lid, in acht is genomen. Daarnaast dient het college, nu De
Wieden en De Weerribben grotendeels in de provincie Overijssel zijn
gelegen, op grond van artikel 2, eerste lid, in samenhang met artikel 19j,
eerste en tweede lid, van de Nbw 1998 te beslissen omtrent de goedkeuring
van het plan. Daarbij diende het college tevens te bezien of bij de
totstandkoming van het plan artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 in acht is
genomen.
De
artikelen 19e, 19f,
19g en 19h van de Nbw 1998 vormen onder meer een implementatie van artikel
6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Mede gelet op de jurisprudentie van
het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen, zoals verwoord in zijn
arrest van 7 september 2004
in zaak C-127/02 (AB 2004, 365), houdt toepassing
van artikel 19j, derde lid, van de Nbw 1998 derhalve in dit geval in dat de
raad het plan zonder passende beoordeling heeft kunnen vaststellen als op
grond van objectieve gegevens is uitgesloten dat het plan significante
gevolgen heeft voor De Wieden en De Weerribben. In dat geval heeft het
college goedkeuring aan het bestemmingsplan kunnen verlenen.
2.15. In
hoofdstuk 7 van het MER is bezien of het plan leidt tot negatieve effecten
op de Wieden en Weerribben. Daarbij zijn aspecten bezien zoals verlies van
foerageergebied, verstoring van (broed)vogels door pleziervaart en andere
vormen van recreatie of als gevolg van een toename van verkeer. Er wordt
geconcludeerd dat de effecten van de planontwikkeling op de Vogel- en
Habitatrichtlijngebieden De Wieden en De Weerribben zodanig beperkt zijn
dat geen significant negatieve effecten op de kwalificerende soorten zullen
optreden. De voorzitter stelt vast dat uit hoofdstuk 7 van het MER niet
blijkt dat bij die beoordeling de mogelijke effecten van de werkzaamheden
bij de aanleg van het recreatiepark, inclusief recreatieplas, zijn bezien.
Ter zitting hebben de vertegenwoordigers van de raad en het college zich op
het standpunt gesteld dat de resultaten van een onderzoek naar de eventuele
effecten van de aanleg van het recreatiepark op De Wieden en De Weerribben zijn
neergelegd in het bij het plan gevoegde aanvullende rapport
"Voortoetsing Flora- en Faunawet Ontwikkelingslocatie scheerwolde, verslag veldinventarisatie
beschermde soorten" van 6 februari 2007, opgesteld door Bureau
Waardenburg B.V. De voorzitter deelt dit standpunt niet. Het bovengenoemde
rapport omvat een inventarisatie van de in het plangebied voorkomende, op
grond van de Flora- en faunawet (hierna: de Ffw) beschermde, planten- en
diersoorten met het oog op de vraag of een ontheffing als bedoeld in
artikel 75, derde lid van de Ffw is vereist in de aanlegfase, maar geen
beoordeling of de werkzaamheden bij de aanleg significante gevolgen kunnen
hebben voor De Wieden en De Weerribben. Ten aanzien van de overige
aanvullende rapporten die als bijlage bij het plan zijn gevoegd stelt de
voorzitter vast dat in het rapport "Toetsing effecten vleermuizen te scheerwolde in relatie tot de aanleg van
een recreatiepark" van 7 februari 2007, opgesteld door Bureau
Waardenburg B.V., is bezien of de aanleg van het recreatiepark effecten
heeft voor de meervleermuis die is aangewezen als kwalificerende soort voor
de Habitatrichtlijngebieden De Wieden en De Weerribben. Nu niet
inzichtelijk is gemaakt dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden
ten aanzien van de overige kwalificerende soorten en habitattypen zoals
vermeld onder 2.13.1. en 2.13.3., betwijfelt de voorzitter of bij de
vaststelling van het plan en het nemen van het bestreden besluit voldoende
aandacht is besteed aan de vraag of de aanleg van het recreatiepark
significante effecten kan hebben op De Wieden en De Weerribben. Ook ter
zitting is niet de beschikking verkregen over nadere onderzoeksgegevens die
de voorzitter aanknopingspunten geven voor het oordeel dat het uitgesloten
is te achten dat de aanleg van het recreatiepark, inclusief recreatieplas,
significante gevolgen heeft voor De Wieden en De Weerribben. De vraag of
het plan significante gevolgen kan hebben en of daarom een passende
beoordeling van de gevolgen van het plan voor de SBZ had moeten worden
gemaakt, dient in de bodemprocedure te worden beantwoord.
2.16.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter ter voorkoming van
onomkeerbare ontwikkelingen aanleiding de hierna te melden voorlopige
voorziening te treffen. Gelet hierop bestaat geen aanleiding op de overige
bezwaren van het Natuur- en Milieuplatform in te gaan.
2.17. Het
college dient op na te vermelden wijze in de proceskosten te worden
veroordeeld.
3.
Beslissing
De
voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst
bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van
gedeputeerde staten van Overijssel van 19 augustus 2008, kenmerk
2008/0115539, met uitzondering voor zover het betreft de plandelen met de
bestemming "Woondoeleinden 1", "Woondoeleinden 2",
"Woongebouw" en "Dagrecreatieve doeleinden";
II.
veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Overijssel tot
vergoeding van bij de stichting Stichting Natuur- en Milieuplatform
Steenwijkerland in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen
proceskosten tot een bedrag van € 54,19 (zegge: vierenvijftig euro en
negentien cent); het dient door de provincie Overijssel aan de stichting
Stichting Natuur- en Milieuplatform Steenwijkerland onder vermelding van
het zaaknummer te worden betaald;
III.
gelast dat de provincie Overijssel aan de stichting Stichting Natuur- en
Milieuplatform Steenwijkerland het door haar voor de behandeling van het
verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge:
tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.
Aldus
vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van
mr. K.M. Gerkema, ambtenaar van Staat.
w.g.
Hoekstra w.g. Gerkema
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken
in het openbaar op 18 februari 2009
472.
|